Sinds 2008 kent Nederland een rookverbod in de horeca. Tot op heden wordt roken in rookruimtes nog toegelaten als uitzondering hierop. Clean Air Nederland (CAN) zet zich in voor een rookvrije samenleving en is van mening dat deze uitzondering vanwege sociale druk bij niet-rokers en blootstelling aan schadelijke stoffen, strijdig is met een WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Om deze reden daagde CAN de Staat voor de rechter. Na afwijzing door de rechtbank, kreeg zij in hoger beroep bij het Hof alsnog gelijk en rookruimtes moeten nu toch dicht. Horecaondernemers zijn wéér de dupe van een antirookmaatregel. Velen zien immers investeringen van tienduizenden euro’s in rook opgaan. Opmerkelijk genoeg is er nu een uitspraak gedaan met ver strekkende financiële gevolgen, zonder dat er onomstotelijk bewijs is geleverd dat de beweerde sociale druk en blootstelling aan schadelijke stoffen daadwerkelijk is vastgesteld. Hoe heeft het Hof dan toch tot deze beslissing kunnen komen? Wij leggen het u uit.
CAN neemt onder andere het standpunt in dat niet-rokers sociale druk kunnen voelen om de rookruimte te betreden. Ter onderbouwing gebruikt CAN een onderzoek van prof. Bantema ‘Uitzonderingen in rookverboden: uitzonderlijke missers?’. Hoewel de Staat heeft aangevoerd dat dit artikel verouderde informatie bevat, is het Hof van oordeel dat de Staat deze sociale druk op niet-rokers, ‘niet als zodanig heeft weersproken’. Opvallend ‘detail’: prof. Bantema verklaarde later op de radio tijdens een interview, dat hij het zelf oneens is met de conclusie van het Hof over zijn eigen onderzoek. Deze sociale druk zou volgens hem nooit zijn onderzocht. Wat als het Hof dit had geweten?
Daarnaast stelt CAN dat rookruimtes nooit geheel afgesloten zijn, waardoor ook degenen die de rookruimte zelf niet bezoeken worden blootgesteld aan tabaksrook. Bijvoorbeeld bij het openen en sluiten van de deur. Verder stelt CAN nog dat horecamedewerkers bij het schoonmaken van de rookruimte onvermijdelijke blootstelling aan schadelijke stoffen ondervinden, zelfs wanneer dit gebeurt nadat de ruimte is gelucht. Ten aanzien van deze argumenten herhaalt het Hof zich en oordeelt voor de tweede maal: ‘de Staat heeft deze stellingen niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken.’ Wat nu als de Staat nader onderzoek, al dan niet met beleidsvoorschriften, had voorgesteld om blootstelling te voorkomen?
Juridisch gezien moet CAN haar standpunten bewijzen wanneer deze door de Staat worden betwist. Bewijs hoeft in dat geval slechts te worden geleverd wanneer sprake is van ‘voldoende betwisting’. Zou de Staat inderdaad hebben nagelaten om de stellingen van CAN ‘voldoende te betwisten’, dan heeft het Hof terecht het gestelde over ‘sociale druk’ en ‘blootstelling aan schadelijke stoffen’ kunnen aannemen. Heeft de Staat echter wel ‘voldoende betwist’, dan had het Hof de standpunten van CAN niet zonder een nadere motivering mogen aannemen. In dat geval lag het voor de hand dat het Hof een bewijsopdracht zou hebben gegeven aan CAN om haar argumenten met nader bewijs te onderbouwen. Dit zou een cassatiegrond kunnen opleveren wegens onjuiste toepassing van het recht.
Gelet op de ver strekkende gevolgen voor horecaondernemers, het verouderde artikel van Bantema en zijn radio interview, kan men zich in ieder geval afvragen of er sprake is van voldoende bewijs om de sociale druk en de blootstelling aan schadelijke stoffen als vaststaande feiten aan te nemen. Het zou mij niet verbazen wanneer de Staat tevens van oordeel zou zijn dat deze uitspraak van het Hof op dit punt toch onvoldoende is gemotiveerd. Mogelijk levert dit dan nog een grond op voor cassatie.
Koninklijke Horeca Nederland heeft al een brief naar het ministerie van Volksgezondheid gestuurd met het verzoek om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad, zodat de uitspraak van het Hof kan worden vernietigd. Twee maanden later verschenen er berichten in de media dat Staatssecretaris Paul Blokhuis van VWS cassatie zal gaan aankondigen. Wellicht is het laatste woord ten behoeve van de getroffen horecaondernemers nog niet gezegd. Wij volgen dit op de voet.